Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AV0130

Datum uitspraak2006-01-20
Datum gepubliceerd2006-01-24
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers03/005482-04
Statusgepubliceerd


Indicatie

Uit de lange reeks van delicten en uit eerdere gehouden onderzoeken naar de geestvermogens van de verdachte rijst bij de rechtbank het ernstige vermoeden dat de verdachte lijdt aan een psychische stoornis, welke stoornis zou kunnen leiden tot ernstige geweldsdelicten jegens goederen of personen. Tengevolge van de omstandigheid dat de verdachte iedere medewerking aan het onderzoeken van zijn geestvermogen heeft geweigerd, kan de aanwezigheid van een stoornis niet worden vastgesteld. Daardoor komt de rechtbank ook niet toe aan beoordeling van causaliteit tussen een mogelijke stoornis en het plegen van de bewezen verklaarde brandstichting. Dat betekent dat de rechtbank moet uitgaan van volledige toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren. De rechtbank heeft hierbij o.a. rekening gehouden met de mate waarin de bewezen verklaarde diefstallen en de brandstichting schade teweeg hebben gebracht, alsmede gevaar voor personen.


Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT Sector Strafrecht Parketnummers: 03/005482-04 en 03/100906-04 Datum uitspraak: 20 januari 2006 Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 23 februari 2005, 2 maart 2005 en 6 januari 2006 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen [naam verdachte], geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte], wonende te [adres verdachte], thans gedetineerd in de P.I. “Zuid Oost” te Roermond. De bij afzonderlijke dagvaardingen onder bovenvermelde parketnummers aangebrachte zaken zijn ter terechtzitting gevoegd. De tenlasteleggingen Aan de verdachte is in de zaak met het parketnummer 03/005482-04 na wijziging van de tenlastelegging ten laste gelegd dat 1. hij op of omstreeks 20 juni 2004 in de gemeente Kerkrade tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een auto (Opel Kadett, gekentekend [x]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking; 2. hij op of omstreeks 16 juni 2004 in de gemeente Kerkrade tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een auto (Opel Kadett, gekentekend [y]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking; 3. hij op of omstreeks 6 juni 2004 in de gemeente Kerkrade tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in een school ([d]) gelegen aan de [s], immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk een aansteker, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een doek, welke uit een fles stak en welke fles gevuld was met benzine, althans met (een) brandbare stof(fen), en/of vervolgens deze fles met brandende doek door een ontstane opening van een kapotgeslagen raam van die school gegooid, ten gevolge waarvan die school geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die gehele school en/of de goederen in die school, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor bewoners van belendende percelen (gelegen in de [p]), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was; subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat: hij op of omstreeks 6 juni 2004 te Kerkrade ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand te stichten in een school ([d]) gelegen aan de [s], terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was, met dat opzet met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen toen aldaar opzettelijk een aansteker, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een doek, welke uit een fles stak en welke fles gevuld was met benzine, althans met (een) brandbare stof(fen), en/of vervolgens deze fles met brandende doek door een ontstane opening van een kapotgeslagen raam van die school gegooid, ten gevolge waarvan die school geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die gehele school en/of de goederen in die school, in elk geval gemeen gevaarvoor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letselvoor bewoners van belendende percelen (gelegen in de [p]), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid. Aan de verdachte is in de zaak met het parketnummer 03/100906-04 ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 18 april 2004 in de gemeente Kerkrade terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat hem bij rechterlijke uitspraak de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen was ontzegd, gedurende de tijd dat hem die bevoegdheid was ontzegd, op de weg, de [k], een motorrijtuig, (personenauto), heeft bestuurd. De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met het parketnummer 03/005482-04 onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat 1. hij op 20 juni 2004 in de gemeente Kerkrade tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een auto (Opel Kadett, gekentekend [x]) toebehorende aan [slachtoffer 1], waarbij verdachte en zijn mededader het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak. 2. hij op 16 juni 2004 in de gemeente Kerkrade tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een auto (Opel Kadett, gekentekend [y]) toebehorende aan [slachtoffer 2], waarbij verdachte en zijn mededader het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak. 3. hij op 6 juni 2004 in de gemeente Kerkrade tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk brand heeft gesticht in een school ([d]) gelegen aan de [s], immers hebben verdachte en een van zijn mededaders toen aldaar opzettelijk open vuur in aanraking gebracht met een doek, welke uit een fles stak en welke fles gevuld was met benzine en vervolgens deze fles met brandende doek door een ontstane opening van een kapotgeslagen raam van die school gegooid, ten gevolge waarvan die school gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die gehele school en de goederen in die school en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor bewoners van belendende percelen (gelegen in de [p]) te duchten was. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met het parketnummer 03/100906-04 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij op 18 april 2004 in de gemeente Kerkrade terwijl hij wist dat hem bij rechterlijke uitspraak de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen was ontzegd, gedurende de tijd dat hem die bevoegdheid was ontzegd, op de weg, de [k], een motorrijtuig, (personenauto) heeft bestuurd. De partiële vrijspraak De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte in de zaak met het parketnummer 03/005482-04 onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. De bewijsmiddelen De beslissing van de rechtbank, dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden. De kwalificatie Het in de zaak met het parketnummer 03/005482-04 bewezen verklaarde levert op strafbare feiten welke moeten worden gekwalificeerd als volgt. Feit 1 en feit 2: Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak. Feit 3 primair: Medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, en medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is. Het in de zaak met het parketnummer 03/100906-04 bewezen verklaarde levert op een strafbaar feit dat moet worden gekwalificeerd als overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994. De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar. De redengeving van de op te leggen straf en maatregel De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van de feiten in de zaak met het parketnummer 03/005482-04 onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegd, én ter zake van het feit in de zaak met het parketnummer 03/100906-04 ten laste gelegd, zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee jaren, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Lettend op het gevaar die de litigieuze brandstichting voor personen en goederen teweeg heeft gebracht, tevens lettend op de persoon van de verdachte en, in verband daarmee, het gevaar voor recidive, heeft de officier van justitie tevens gevorderd dat de verdachte ter beschikking zal worden gesteld, zulks met verpleging van overheidswege. De officier van justitie heeft tenslotte gerekwireerd tot toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen. De raadsman heeft terzake de tenlastelegging met het parketnummer 03/005482-04 bepleit dat het onder 3 primair en subsidiair ten laste gelegde feit, bij gebreke van wettig en (met name) overtuigend bewijs, niet bewezen kan worden verklaard en derhalve geconcludeerd tot vrijspraak. Hij heeft de rechtbank subsidiair gevraagd de officier van justitie niet te volgen in zijn vordering ten aanzien van de duur van de vrijheidsstraf en de terbeschikkingstelling. Gelet op de gevraagde vrijspraak heeft de raadsman geconcludeerd dat de vordering van de benadeelde partij niet kan worden toegewezen. De raadsman heeft terzake de tenlastelegging met het parketnummer 03/100906-04 vrijspraak bepleit. Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straf het volgende. De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf en maatregel gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor lange duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met: - de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede met het belang van een juiste normhandhaving. - de mate waarin de bewezen verklaarde diefstallen en de brandstichting schade teweeg hebben gebracht, alsmede gevaar voor personen. - het gewelddadig karakter van de bewezen verklaarde brandstichting, de grote maatschappelijke onrust die mede daarvan het gevolg is en de leidende rol die de verdachte bij de brandstichting heeft gehad. Uit de lange reeks van delicten en uit eerdere gehouden onderzoeken naar de geestvermogens van de verdachte rijst bij de rechtbank het ernstige vermoeden dat de verdachte lijdt aan een psychische stoornis, welke stoornis zou kunnen leiden tot ernstige geweldsdelicten jegens goederen of personen. Tengevolge van de omstandigheid dat de verdachte iedere medewerking aan het onderzoeken van zijn geestvermogen heeft geweigerd, kan de aanwezigheid van een stoornis niet worden vastgesteld. Daardoor komt de rechtbank ook niet toe aan beoordeling van causaliteit tussen een mogelijke stoornis en het plegen van de bewezen verklaarde brandstichting. Dat betekent dat de rechtbank moet uitgaan van volledige toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. Op grond van het hiervoor overwogene kan niet worden volstaan met een gevangenisstraf van de duur zoals door de officier van justitie gevorderd. Nu de verdachte onder meer ter zake van het hiervoor in de zaak met het parketnummer 03/005482-04 onder 2 en onder 3 primair bewezen verklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens de slachtoffers, zijnde de hierna noemen benadeelde partijen, aansprakelijk is voor de schade die door dat strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank tot het telkens opleggen van nader te noemen maatregel besloten. De toepasselijke wettelijke bepalingen De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 47, 36f, 57, 157, 310 en 311van het Wetboek van Strafrecht en op artikel 9 van de Wegenverkeerswet 1994. De vorderingen van de benadeelde partijen Ter terechtzitting zijn de formulieren, als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, behandeld, waarbij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zich ter zake van hun vorderingen tot schadevergoeding als benadeelde partij in het strafproces hebben gevoegd. Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2], voor zover deze vordering betrekking heeft op een vergoeding ter zake de schadeposten 1 tot en met 5 niet van zodanig eenvoudige aard dat deze zich voor behandeling in dit strafgeding leent, reden waarom zij zal bepalen dat deze benadeelde partij in haar vordering in zoverre niet-ontvankelijk is en die vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Voor het overige is de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] wel van zodanig eenvoudige aard gebleken dat deze zich voor behandeling in dit strafgeding leent. Nu uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] door het hiervoor onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht tot een bedrag van € 115,= (de som van de schadeposten 6 en 7) en nu aan de verdachte ter zake van dat feit een straf zal worden opgelegd, zal deze vordering tot dat bedrag worden toegewezen. Nu uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan genoemde benadeelde partij, [slachtoffer 3], door het hiervoor bij dagvaarding met parketnummer 03/005483-04 onder 3 primair bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht tot het door haar gevorderde bedrag van € 2.500,= en nu aan de verdachte onder meer ter zake van dat feit een straf zal worden opgelegd, zal deze vordering geheel worden toegewezen. Bij de ter zake uit te spreken veroordeling zal voorts rekening worden gehouden met de omstandigheid dat uit het onderzoek ter terechtzitting tevens is gebleken dat behalve de verdachte ook een tweetal mededaders voor de door [slachtoffer 3] geleden schade aansprakelijk zijn. Op grond van het bepaalde in artikel 6:106/art. 6:166 van het Burgerlijk Wetboek, bezien in verband met het bepaalde in artikel 6:7 van het Burgerlijk Wetboek, is de verdachte niettemin aansprakelijk voor de volledige schade en geldt voorts dat betaling door een der medeaansprakelijken ook de verdachte bevrijdt. DE BESLISSINGEN: De rechtbank - verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het in de zaak met het parketnummer 03/005482-04 onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan; - verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het in de zaak met het parketnummer 03/100906-04 ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan; - verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte in de zaak met het parketnummer 03/005482-04 onder 1, 2 en 3 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij; - verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat de verdachte strafbaar is; - veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van zes jaren; - beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht; - veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij, [slachtoffer 2], te betalen een bedrag van € 115,= (honderd vijftien euro); - veroordeelt de verdachte in de kosten door genoemde benadeelde partij [slachtoffer 2] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil; - bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat zij deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen; - legt aan de verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], te betalen een bedrag van € 115,= (honderd vijftien euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van twee dagen; - verstaat dat toepassing van laatstbedoelde vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot betaling niet opheft; - bepaalt dat, indien de verdachte aan genoemde benadeelde partij [slachtoffer 2] voormeld bedrag van € 115,= heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de staat komt te vervallen; - bepaalt dat, indien verdachte aan de verplichting tot betaling aan de staat van het bedrag van € 115,= heeft voldaan, de verplichting tot betaling van dat bedrag aan genoemde benadeelde partij [slachtoffer 2] komt te vervallen. - veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij, [slachtoffer 3], te betalen een bedrag van € 2.500,= (tweeduizend vijfhonderd euro); - veroordeelt de verdachte in de kosten door genoemde benadeelde partij, [slachtoffer 3], in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil; - legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer, [slachtoffer 3], te betalen een bedrag van € 2.500,= (tweeduizend vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van vijftig dagen; - verstaat dat toepassing van laatstbedoelde vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot betaling niet opheft; - bepaalt dat, indien de verdachte aan genoemde benadeelde partij, [slachtoffer 3], voormeld bedrag van € 2.500,= heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de staat komt te vervallen; - bepaalt dat, indien verdachte aan de verplichting tot betaling aan de staat van het bedrag van € 2.500,= heeft voldaan, de verplichting tot betaling van dat bedrag aan genoemde benadeelde partij, [slachtoffer 3], komt te vervallen. Dit vonnis is aldus gewezen door mr. A.M.A. Eijck, voorzitter, mr. A.C.A. Schreinemakers en mr. P.H.J. Diederen, rechters, in tegenwoordigheid van J.Th.G. Coenders, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 januari 2006, zijnde mr. Diederen buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.